Fabel
Een fabel is een kort, grappig verhaal waarin sprekende dieren je een boodschap van belang geven. Het grappige moet ervoor zorgen dat die boodschap goed blijft hangen.Het is een heel oud genre, waarin dieren vaak voor hen kenmerkende rollen hebben: de slimme vos, het domme kuiken, de sluwe slang. De dialogen tussen de dieren en gewelddadige acties zorgen vaak voor het grappige effect.
- Voor je begint: wil je eerst meer weten over het genre ‘fabel’, kijk dan in het Algemeen letterkundig lexicon.
- Wil je een voorbeeld van een fabel, lees een fabel over een vos, wolf en muilezel uit het Middelnederlands.
Warning: Undefined variable $i in /hum/web/sitestest.hum.uu.nl/htdocs/wp-content/themes/schrijfakademie-nieuw/single.php on line 26
Schrijf een dialoog die past binnen een fabel (maximaal twee alinea’s lang). Het verloop van het verhaal van de fabel, en boodschap van de fabel kun je zelf verzinnen, maar je kunt ook deze als voorbeeld nemen:
- Een wolf en een lam komen elkaar tegen als ze water gaan drinken. Dat samen drinken lijkt goed te gaan, totdat de wolf tegen het lam zegt: “Wat doe jij hier, sta jij nou het water vies te maken met je gelebber?”. Ze praten, en aan het eind van het gesprek eet de wolf het lam op, omdat hij vindt dat hij daar een goede reden voor heeft. Maar eigenlijk blijkt uit de hele dialoog dat de wolf toch al van plan was om het lam op te eten, welk antwoord hem ook gegeven was. De boodschap van de fabel is: een slecht persoon verzint altijd wel een reden om een ander iets aan te doen.
Let bij de dialoog die je schrijft op de volgende dingen:
- Probeer dieren te kiezen die een bepaalde associatie bij jou (en hopelijk ook bij je lezer) oproepen. Speel met die ideeën: is jouw slang (als je voor slang kiest) sluw, zoals de lezer verwacht, of juist niet?
- Probeer zoveel mogelijk uit de woorden te halen die je gebruikt (zie in het voorbeeldje hierboven bijvoorbeeld het woord ‘gelebber’, in plaats van een woord als ‘drinken’ dat minder negatief is).
- Probeer een grappige dialoog te schrijven door de gekozen dieren en hun woordgebruik goed op elkaar af te stemmen.
In de fabel Lezende wezens van Wout Morra stuit een naamloos kevertje, dat net als alle andere dieren graag een naam wil hebben, op lezende wezens. Hij denkt althans dat het lezende wezens zijn. Hij en de andere dieren hebben nog nooit lezende wezens gezien. Maar degenen die hij zag, voldoen aan het beeld dat de dieren van lezende wezens hebben: die lopen en kleden zich op een bepaalde manier, en doen iets met wat ‘letters’ genoemd worden. Wie letters leest, zo weten de dieren ook, kan ook schrijven. Wat dat ‘schrijven’ is, dat weten de dieren al helemaal niet. Het kevertje hoopt van die lezende wezens een naam te krijgen, en besluit ze samen met wat andere dieren te bespieden. Dan ontdekken ze hoe dat schrijven in z’n werk gaat. In deze dialoog brengen ze de andere dieren verslag uit:
Aan het voltallige grasland legde kevertje uit dat zijn naam emita modernita was, dat vliegend hert en pissebed hem hadden gered van een gloeiend venster, en dat ze een lezend wezen hadden zien schrijven. Alleen dit leek de graslanders te interesseren. ‘Het gaat zo’, zei kevertje. ‘Heen en weer, heen en weer, en nog een keer. Weet je wat. Ik ben er niet voor gemaakt. Pissebed doet het voor’. Pissebed kwam naar voren, kromde zijn rug, bewogen zijn voorpoten naar achteren, en maakte toen vegende bewegingen. ‘Heen en heen, heen en weer, heen en weer en nog een keer’, zei kevertje er nogmaals bij hardop bij ter instructie.
Alle dieren waren met stomheid geslagen.
‘Die letters komen uit hun kont?’ riep een aardhommel.
‘Pas op!’, gilde een lieveheersbeestje terwijl hij achteruit kroop.
‘Maar wij eten die shit!’ riepen een paar maden in paniek. ‘We hebben nooit geweten dat dat letters waren!’
Twee kleine larfjes moesten er onbeheerst van kotsen.
‘Ik ben wel benieuwd wat mijn darmen mij te zeggen hebben’, zei een bedachtzame marter. ‘Misschien is het een soort koffiedik kijken’.
De wezels waren van alle dieren nog het meest positief. Ze vonden het een vrolijk dansje. ‘Op en neer, op en neer, en nog een keer!’, riepen ze al snel in koor, en ze maakten er in de maat van hun muziekje vegende bewegingen bij.
Lees de dialoog, en kijk:
- welke dieren zijn gebruikt in dit deel van de fabel; en waarom, wat is het beeld dat elk dier bij je oproept?
- welke (werk)woorden zijn gebruikt om de acties in deze dialoog te omschrijven?
Als je wilt lezen welke moraal deze fabel heeft voordat je verder gaat met de volgende schrijfopdracht, kun je hier de hele fabel Lezende wezens van Wout Morra lezen (met illustraties van Yuri Ashok Diepenhorst).
Een kortere fabel en eenvoudigere fabel (niveau 1F, van Diana Jonkman) die je als voorbeeld kunt nemen, vind je hier.
Herschrijf nu je dialoog uit de eerste schrijfopdracht aan de hand van wat je leerde van het lezen van de dialoog uit Lezende wezens. Hoe kun je met de keuze van de dieren die de dialoog voeren, en hun woordkeuze, het grappige effect van je dialoog aanzetten?
Deze oefening kwam tot stand met hulp van Diataal.
Je kunt je eindproduct beoordelen met deze matrix.
Meer lezen?
- Anda Schippers, De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam 1999.
- Schrijfvis, het verschil tussen fabels, sprookjes etc.